Tussen dementie en euthanasie

Vorig jaar september heeft het Openbaar Ministerie (OM) voor het eerst een arts vervolgd vanwege een vermeende onzorgvuldig toegepaste euthanasie. De Hoge Raad deed vorige maand uitspraak in deze zaak.

Uitgangspunt bij een euthanasieprocedure is dat de patiënt bij de arts (mondeling) een verzoek om euthanasie doet. De arts moet overtuigd worden van het feit dat het verzoek vrijwillig en weloverwogen is genomen, er sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden en er geen andere uitweg meer is voor de patiënt. Ook moet de arts de patiënt voorlichten over de gevolgen van euthanasie. In deze zaak was echter iets bijzonders aan de hand. De patiënt leed ten tijde van de uitvoering van de euthanasie aan vergevorderde dementie: de patiënt was niet meer in staat om haar wil te vormen en deze te uiten. Toch was er voor deze patiënt een mogelijkheid in de wet neergelegd om haar euthanasiewens te laten vervullen. De wet stelt de arts namelijk in staat om euthanasie toe te passen op basis van een schriftelijke wilsverklaring, met daarin een verzoek om levensbeëindiging, afgelegd op een moment dat de patiënt nog wél in staat is om zijn wil te uiten. In deze zaak had de patiënt zo’n schriftelijke wilsverklaring afgelegd.

Het OM was van mening dat de arts rekening had moeten houden met de actuele wil van de patiënt ten tijde van de toepassing van euthanasie. Volgens het OM volstond het daarom niet dat de arts slechts had gekeken naar de wil neergelegd in de schriftelijke wilsverklaring. De rechtbank en de Hoge Raad gingen niet mee in dit betoog. Dit staat immers niet in de wet. Als dit wel het geval zou zijn, zou het schriftelijke verzoek volledig zinloos zijn. Een patiënt met vergevorderde dementie is immers niet in staat om zijn actuele wil te vormen en te uiten. De arts had dus zorgvuldig gehandeld en was niet strafbaar.

Betekent dit dat een arts altijd gevolg kan geven aan zo’n schriftelijke wilsverklaring, bij een patiënt die lijdt aan vergevorderde dementie?

Nee, de gedragingen van de patiënt blijven een rol spelen bij de beoordeling van de arts of euthanasie kan worden toegepast. Als verbale uitingen en gedragingen van de patiënt zodanig in strijd zijn met de inhoud van het verzoek, kan de arts ervoor kiezen geen euthanasie toe te passen. Bij patiënten met dementie is deze afweging zeer lastig, aangezien zij in sterke mate van stemming wisselen. Dat was ook in deze zaak het geval. De ene dag riep de patiënt wel twintig keer op een dag dat ze dood wilde, de andere dag antwoordde ze op de vraag van de arts of ze dood wilde: “Jawel, maar niet nu.”

De Hoge Raad stelt verder eisen aan de inhoud van de wilsverklaring, als niet op basis van fysiek lijden kan worden geconstateerd dat de patiënt ‘ondraaglijk’ lijdt. De wilsverklaring moet namelijk ten minste bestaan uit: een verzoek om levensbeëindiging wanneer men niet meer in staat is om zijn wil te vormen en te uiten als gevolg van vergevorderde dementie; en bovendien moet het (verwachte) lijden, als gevolg van vergevorderde dementie, door de patiënt worden aangemerkt als ondraaglijk, én de basis vormen van het verzoek.

Dat het lijden aan dementie door de patiënt, in de schriftelijke wilsverklaring, wordt beschouwd als ‘ondraaglijk’ is echter nog niet voldoende. Ook uit het gedrag van de patiënt moet blijken dat deze daadwerkelijk (mentaal) ondraaglijk lijdt. De Hoge Raad noemt als voorbeelden: verdriet, het wegslaan van eten, weigeren te drinken, zich afwenden of andere signalen waaruit blijkt dat de patiënt vreselijk lijdt.

Kritiek

Uit hersenonderzoek is gebleken dat patiënten die lijden aan vergevorderde dementie wel degelijk in staat zijn om hun wil te vormen. De Hoge Raad neemt dit niet mee in zijn uitspraak. Hij compenseert dit echter door de arts te verplichten rekening te houden met uitingen en gedragingen van de patiënt die in strijd zijn met de inhoud van de schriftelijke wilsverklaring.

Conclusie

Een schriftelijke wilsverklaring, met daarin een verzoek om levensbeëindiging, biedt dus geen garantie, maar stelt de arts wel in de mogelijkheid een oordeel te vellen over de toepassing van euthanasie bij een patiënt met vergevorderde dementie.

Auteur: Tijmen Zuidervaart